van heidensche onkunde, daar buigen zy het zwarte kroesharige hoofd onder het juk van eigenbelangzuchtige priesters! Dáár aanbidden zy God onder aanroeping van een valschen profeet, die een gruwel is voor de oogen des Heeren! En, geliefden, zelfs zyn er die, als ware het niet genoeg een valschen profeet te gehoorzamen, zelfs zyn er die een anderen God, wat zeg ik, die goden aanbidden, goden van hout of steen, die zyzelf gemaakt hebben naar hun beeld, zwart, afschuwelyk, met platte neuzen en duivelachtig! ja, geliefden, byna beletten my de tranen hier voorttegaan, nog dieper is de verdorvenheid van Cham’s geslachte! Er zyn er onder hen, die geen God kennen, onder welken naam ook! Die meenen dat het voldoende is, de wetten te gehoorzamen der burgerlyke maatschappy! Die een oogstlied, waarin ze hun vreugde uitdrukken over het welslagen van hunnen arbeid, beschouwen als voldoenden dank aan het Opperwezen dat dien oogst rypen liet! Er leven daar verdoolden, myne geliefden — wanneer zulk een gruwelyk bestaan den naam van leven dragen mag! — daar vindt men wezens die beweren dat het voldoende is, vrouw en kind lieftehebben en van hunnen naaste niet te nemen wat hun niet behoort, om ’s avends gerust het hoofd te kunnen nederleggen ter-slape! Yst ge niet by dit tafereel? Krimpt uw hart niet in-een by het bedenken wat het lot wezen zal van al die dwazen, zoodra de bazuine schallen zal, die de dooden oproept ter scheiding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen? Hoort ge niet — ja, gy hoort het, want uit de voorgelezen tekstwoorden hebt gy gezien dat uw God is een machtig God, en een God der gerechte wrake — ja, gy hoort het gekraak der beenderen en het geknetter der vlammen in het eeuwig Gehenna waar weeninge is, en tandengeknars! Dáár, dáár branden zy, en vergaan niet, want eeuwig is de straffe! Dáár lekt de vlam met nooit voldane tong aan de gillende slachtoffers van het ongeloof! Dáár sterft de worm niet, die hunne harten dóór en dóór knaagt, zonder ooit die te vernietigen, opdat er steeds een hart te knagen overblyve in de borst van den Godverzaker! Ziet, hoe men het zwarte vel afstroopt van het ongedoopte
Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/149
Deze pagina is gevalideerd
137