Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/186

Deze pagina is gevalideerd
174

— Wèl, ik schep hem, en zeg het.

— Weet je wat ge nu gezegd hebt? Je hebt gezegd dat jy, Duclari, à cheval bent op de theorie. Ik ben geen haar beter. Geloof me, we doen onrecht zoo boos te worden op iemand die heel slecht is, want de goeden onder ons zyn ’t slechte zoo na! Laat eens de volmaaktheid nul heeten, en honderd graden voor slecht gelden, hoe verkeerd doen we dan — wy, die dobberen tusschen acht- en negen-en-negentig! — haro te roepen over iemand die op honderd-en-één staat! En nog geloof ik dat velen dien honderdsten graad slechts niet bereiken uit gemis aan goede eigenschappen, aan moed by-voorbeeld om geheel te zyn wat men is.

— Op hoeveel graden sta ik, Max?

— Ik heb een loep noodig voor de onderdeelen, Tine.

— Ik reklameer, riep Verbrugge — neen, mevrouw, niet tegen uwe nabyheid aan de nul! — neen, maar er zyn ambtenaren gesuspendeerd, er is een kind zoek, een generaal in staat van beschuldiging…ik vraag: la pièce!

— Tine, zorg toch dat er een volgenden keer wat in huis is! Neen, Verbrugge, je krygt la pièce niet, voor ik nog een beetje heb rondgereden op myn stokpaardje over de tegenstellingen. Ik zei dat elk mensch in zyn medemensch een soort van konkurrent ziet. Men mag niet altyd laken — wat in ’t oog vallen zou! — daarom verheffen wy gaarne een goede eigenschap bovenmate, om de kwade hoedanigheid aan welker openbaring ons eigenlyk alleen gelegen is, te doen in het oog vallen, zonder den schyn op ons te laden van partydigheid. Als iemand zich by my beklaagt omdat ik gezegd heb: «zyn dochter is zeer schoon, maar hy is een dief» dan antwoord ik: «hoe kan je dáárover zoo boos wezen! Ik heb immers gezegd dat je dochter een lief meisjen is!» Zieje, dat wint dubbel! Wy beiden zyn kruieniers, ik neem hem zyn klanten af, die geen rozynen willen koopen by een dief, en te-gelyker-tyd zegt men van my dat ik een goed mensch ben, omdat ik de dochter prys van een konkurrent.

— Neen, zóó erg is ’t niet, zei Duclari, dàt is wat sterk!

— Dit komt u nu zoo voor, omdat ik de vergelyking wat