Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/215

Deze pagina is gevalideerd
203

mynen huize af, en verlangde oogenblikkelyk de oorspronkelyke processtukken te zien van: «den armen man dien men zoo vreeselyk mishandeld had.»


«Zyzelf hadden een geeseling en een brandmerk verdiend!» voegde hy er by.


Ik begreep er niets van. Want de oorzaken van den stryd over Jang di Pertoean waren my toen nog onbekend, en ’t kon dus niet in myn gedachten opkomen, evenmin dat myn voorganger willens en wetens een onschuldige zou veroordeeld hebben tot zóó zware straf, als dat de generaal een misdadiger zou in bescherming nemen tegen een rechtvaardig vonnis. Ik ontving den last, Soetan Salim en den Toeankoe te doen gevangen nemen. Daar de jonge Toeankoe by de bevolking zeer bemind was, en we slechts weinig garnizoen in ’t fort hadden, verzocht ik den generaal hem op vrye voeten te mogen laten, hetgeen me werd toegestaan. Doch voor Soetan Salim, den byzonderen vyand van Jang di Pertoean, was geen genade. De bevolking was in groote spanning. De Natallers vermoedden dat de generaal zich verlaagde tot een werktuig van mandhélingschen haat, en ’t was in die omstandigheden dat ik van-tyd tot-tyd iets doen kon, wat hy «kordaat» vond, vooral daar hy de weinige macht die er uit het fort kon gemist worden, en het detachement mariniers dat hy van boord had meegebracht, niet aan my afstond ter bedekking als ik naar de plekken reed waar men samenschoolde. Ik heb by die gelegenheid opgemerkt dat de generaal Vandamme zeer goed zorgde voor zyn eigen veiligheid, en ’t is dáárom dat ik zyn roem van dapperheid niet onderschryven mag voor ik er meer van gezien heb, of iets anders.


Hy vormde in groote overhaasting een Raad, dien ik ad hoc zou kunnen noemen. Daarin waren leden: een paar adjudanten, andere officieren, de officier van Justitie of fiskaal, dien hy van Padang had meegenomen, en ik. Deze Raad zou een onderzoek instellen naar de wyze waarop onder myn voorganger