was…doch hy zeide er niet by hoe hy na ’t wonden van zyn tegenparty gewoonlyk schreide, en zyn gewezen vyand als een liefdezuster verpleegde tot de genezing toe. Ik zou kunnen verhalen hoe hy te Natal den kettingganger die op hem geschoten had (122) by zich nam, den man vriendelyk toesprak, hem voeden liet en vryheid gaf boven alle anderen, omdat hy meende te ontdekken dat de verbittering van dien veroordeelde ’t gevolg was van een, elders geslagen, te streng vonnis. Gewoonlyk werd de zachtheid van zyn gemoed òf ontkend, òf belachelyk gevonden. Ontkend door wie zyn hart verwarde met zyn geest. Belachelyk gevonden door wie niet begrypen kon hoe een verstandig mensch zich moeite gaf om een vlieg te redden, die vastgeraakt was in het web eener spin. Ontkend weder door ieder — buiten Tine — die hem daarna hoorde schimpen op die «domme dieren» en op de «domme natuur» die zulke dieren schiep.
Maar nog een andere wyze bestond er om hem neertehalen van ’t voetstuk waarop zyn omgeving — men mocht hem beminnen of niet — wel gedwongen was hem te plaatsen. «Ja, hy is geestig, maar…er is vluchtigheid in zyn geest.» Of: «hy is verstandig, maar…hy gebruikt zyn verstand niet goed.» Of: «ja, hy is goedhartig, maar…hy koketteert er mee!»
Voor zyn geest, voor zyn verstand, trek ik geen party. Maar zyn hart? Arme spartelende vliegjes die hy redde als hy geheel alleen was, wilt gy dat hart verdedigen tegen de beschuldiging van koketterie?
Maar ge zyt weggevlogen, en hebt u niet bekommerd om Havelaar, gy die niet weten konde dat hy eenmaal behoefte hebben zou aan uw getuigenis!
Was ’t koketterie van Havelaar, toen hy te Natal een hond — Sappho heette het dier — nasprong in de riviermonding, omdat hy vreesde dat het nog jonge dier niet goed