Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/268

Deze pagina is gevalideerd
256

naar den krans. Had ik niet gelyk, toen ik zei dat die Sjaalman allen had gek gemaakt met zyn pak? Zou men in al dat geschryf van Stern — en Frits doet ook mee, dit is zeker! — jongelieden herkennen, die opgebracht worden in een deftig huis? Wat zyn dat voor malle uitvallen tegen een ziekte, die zich openbaart in ’t verlangen naar een buitenplaats? Is dat op my gemunt? Mag ik niet naar Driebergen gaan, als Frits makelaar is? En wie spreekt van buikaandoeningen, in gezelschap van vrouwen en meisjes? Het is een vast principe van me, altyd bedaard te blyven — want ik houd dit voor nuttig in de zaken — maar ik moet erkennen, dat het me dikwyls veel moeite kostte, by ’t aanhooren van al de gekheid die Stern voorleest. Wat wil hy toch? Wat moet het eind zyn? Wanneer komt er nu eindelyk iets degelyks? Wat gaat het my aan, of die Havelaar zyn tuin schoon houdt, en of de menschen voor of achter by hem binnenkomen? By Busselinck en Waterman moet men door een nauw gangetje, naast een oliepakhuis, waar ’t altyd heel vuil is. En dan dat gemaal over die buffels! Wat hoeven ze buffels te hebben, die zwarten? Ik heb nog nooit een buffel gehad, en toch ben ik tevreden. Er zyn menschen die altyd klagen. En wat dat schimpen op gedwongen arbeid aangaat, men ziet wel dat hy de preek van dominee Wawelaar niet gehoord heeft, anders zou hy weten hoe nuttig dat werken is voor de uitbreiding van ’t Godsryk. ’t Is waar, hy is luthersch.


O, zeker, als ik had kunnen gissen hoe hy ’t boek schryven zou, dat zoo gewichtig worden moet voor alle makelaars in koffi — en anderen — had ik ’t liever zelf gedaan. Maar hy heeft een steun in de Rosemeyers, die in suiker doen, en dit maakt hem zoo boud. Ik heb ronduit gezegd — want ik ben oprecht in die dingen — dat wy de geschiedenis van dien Saïdjah wel kunnen missen, maar daar begon op-eens Louise Rosemeyer tegen my optestaan. Het schynt dat Stern haar gezegd heeft dat er van liefde zou inkomen, en daar zyn zulke meisjes dol op. Ik zou me echter hierdoor niet hebben laten afschrikken, als maar niet de Rosemeyers me