nomen door het distriktshoofd van Parang-Koedjang.
Saïdjah’s vader, die zeer arm was, verkocht nu aan een Chinees twee zilveren klamboe-haken, poesaka van de ouders zyner vrouw, voor achttien gulden. En voor dat geld kocht hy een nieuwen buffel.
Maar Saïdjah was bedroefd. Want hy wist van Adinda’s broertjes, dat de vorige buffel was heengedreven naar de hoofdplaats, en hy had zyn vader gevraagd of deze dat dier niet gezien had toen hy dáár was om de klamboe-haken te verkoopen? Op welke vraag Saïdjah’s vader niet had willen antwoorden. Daarom vreesde hy dat zyn buffel geslacht was, zooals de andere buffels die het distriktshoofd afnam aan de bevolking.
En Saïdjah schreide veel als hy dacht aan den armen buffel waarmede hy twee jaren zoo innig had omgegaan. En hy kon niet eten, langen tyd, want zyn keel was te nauw als hy slikte.
Men bedenke dat Saïdjah een kind was.
De nieuwe buffel leerde Saïdjah kennen, en nam in de genegenheid van ’t kind zeer spoedig de plaats in van zyn voorganger…al te spoedig eigenlyk. Want, helaas, de was-indrukken van ons hart worden zoo licht gladgestreken, om plaats te maken voor later schrift. Hoe dit zy, de nieuwe buffel was wel niet zoo sterk als de vorige…wel was ’t oude juk te ruim voor zyn schoft…maar ’t arme dier was gewillig als zyn voorganger die geslacht was, en al kon dan Saïdjah niet meer roemen op de kracht van zyn buffel by ’t ontmoeten van Adinda’s broertjes aan de grens, hy beweerde toch dat geen ander den zynen overtrof in goeden wil. En wanneer de vore niet zoo rechtlynig liep als voorheen, of als er aardklonten ondoorgesneden waren omgegaan, werkte hy dat gaarne by met zyn patjol, zooveel hy kon. Bovendien, geen buffel had een oeser-oeseran als de zyne. De penghoeloe