verstaan hebben, want dan had hy ook haar schreien begrepen toen hy werd weggevoerd om geslacht te worden, en hy had geweten dat het niet Sa djah’s moeder was, die hem slachten liet.
Eenigen tyd daarna vluchtte Saïdjah’s vader uit het land. Want hy was zeer bevreesd voor de straf als hy zyn landrenten niet betalen zou, en hy had geen poesaka meer om een nieuwen buffel te koopen, daar zyn ouders altyd in Parang-Koedjang, woonden, en hem dus weinig hadden nagelaten. Ook de ouders van zyn vrouw woonden altyd in hetzelfde distrikt. Na ’t verlies van den laatsten buffel hield hy zich nog eenige jaren staande door te werken met gehuurde ploegdieren. Maar dit is een zeer ondankbare arbeid, en bovenal verdrietig voor iemand die in ’t bezit van eigen buffels geweest is. Saïdjah’s moeder stierf van verdriet, en toen maakte zyn vader in een moedeloos oogenblik zich weg uit Lebak en uit Bantam, om werk te zoeken in ’t Buitenzorgsche. Hy werd met rottingslagen gestraft omdat hy Lebak verlaten had zonder pas, en door de policie teruggebracht naar Badoer. Hier werd hy in de
gevangenis geworpen omdat men hem voor krankzinnig hield, wat zoo onverklaarbaar niet zou geweest zyn, en omdat men vreesde dat hy in een oogenblik van matah-glap, misschien amokh maken of andere verkeerdheden begaan zou. Maar hy was niet lang gevangen, wyl hy kort daarop stierf.
Wat er geworden is van de broertjes en zusjes van Saïdjah, weet ik niet. Het huisje dat zy bewoonden te Badoer, stond eenigen tyd ledig, en spoedig viel het in, daar ’t slechts van bamboe gebouwd was, en
gedekt met atap. Een weinig stof en vuil dekte de plek waar veel geleden werd. Er zyn veel zulke plekken in Lebak.
Saïdjah was reeds vyftien jaar, toen zyn vader naar Buitenzorg vertrok. Hy had dezen niet daarheen vergezeld omdat hy grooter plannen in zyn gemoed omdroeg. Men had