nomen door ’t groote denkbeeld geld te verdienen tot het koopen van twee buffels, daar zyn vader zelf nooit meer bezeten had dan één, en zyn gedachten richtten zich te veel op ’t weerzien van Adinda, om plaats te bieden aan veel droefheids over ’t afscheid. Hy had dat afscheid genomen in overspannen hoop, en in zyn gedachten het vastgeknoopt aan ’t eindelyk terugzien onder den ketapan. Want zóó groote rol speelde het uitzicht op dat weerzien in zyn hart, dat hy, by ’t verlaten van Badoer dien boom voorbygaande, iets vroolyks voelde, als waren ze reeds voorby, de zes-en-dertig manen die hem scheidden van dat oogenblik. Het was hem voorgekomen dat hy slechts omtekeeren had alsof hy reeds terugkwam van de reis, om Adinda te zien, hem wachtende onder dien boom.
Maar hoe verder hy zich verwyderde van Badoer, en hoe meer hy lette op den vreeselyken duur van één dag, hoe meer hy de zes-en-dertig manen die voor hem lagen, begon lang te vinden. Er was iets in zyn ziel, dat hem minder snel deed voortstappen. Hy voelde droefheid in zyn knieën, en al was ’t geen moedeloosheid die hem overviel, het was toch weemoed die niet ver is van moedeloosheid. Hy dacht er aan, terugtekeeren, maar wat zou Adinda zeggen van zóó weinig hart?
Daarom liep hy door, al ging hy minder snel-dan den eersten dag. Hy had de melatti in de hand, en drukte die dikwyls tegen zyn borst. Hy was veel ouder geworden sedert drie dagen, en begreep niet meer hoe hy vroeger zoo kalm geleefd had, daar toch Adinda zoo naby hem was en hy haar zien kon telkens en zoo lang hy wilde. Want nù zou hy niet kalm wezen als hy verwachten kon dat ze straks voor hem staan zou. En ook begreep hy niet dat hy na ’t afscheid niet nogeens was teruggekeerd om haar nog éénmaal aantezien. Ook kwam hem voor den geest hoe hy nog kort geleden met haar getwist had over de koord die ze spon voor den lalayang van haar broertjes, en die gebroken was