— Zeker, dat is er overal. Maar als men ’t de menschen zoo moeielyk maakt, zullen de goeden ook weg blyven. Komaan, mevrouw, vertel me toch eens ronduit waarom ge zoo streng opzicht houdt over ’t erf?
Havelaar zag haar aan, en trachtte vergeefs het antwoord te lezen in haar vochtig oog. Hy drong iets sterker op verklaring aan…de weduw berstte in tranen uit, en zei dat haar man ten-huize van het distriktshoofd te Parang-Koedjang vergiftigd was.
— Hy wilde rechtvaardig zyn, m’nheer Havelaar, ging de arme vrouw voort, hy wilde een eind maken aan de mishandeling waaronder de bevolking zucht. Hy vermaande en dreigde de Hoofden, in vergaderingen en schriftelyk…ge moet zyn brieven gevonden hebben in ’t archief?
Dit was zoo. Havelaar had die brieven gelezen, waarvan afschriften voor my liggen. (149)
— Hy sprak telkens met den resident, vervolgde de weduw, maar altyd vergeefs. Want daar ’t van algemeene bekendheid was dat de knevelary plaats had ten-behoeve en onder bescherming van den Regent, wien de resident niet by de Regeering wilde aanklagen, leidden al die gesprekken tot niets dan tot mishandeling van de klagers. Daarom had myn arme man gezegd dat hy, als er geen verbetering kwam vóór ’t einde des jaars, zich rechtstreeks wenden zou tot den Gouverneur-generaal. Dat was in November. Hy ging kort daarna op een inspektiereis, gebruikte het middagmaal ten huize van den Dhemang van Parang-Koedjang, en werd kort daarop in deerniswaarden toestand te-huis gebracht. Hy riep, op de maag wyzende: «vuur, vuur» en weinige uren later was hy dood, hy die altyd een voorbeeld was geweest van goede gezondheid.
— Hebt ge den dokter van Serang laten roepen? vroeg Havelaar.