Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/336

Deze pagina is proefgelezen
324

gemaakt door zyn poging om den Adhipatti te bewegen iets tegen my intebrengen — hetgeen schynt aantetoonen dat hy beproeven wil de kwestie te verleggen, door by-voorbeeld my te beschuldigen van…ik weet niet wat — heb ik me hiertegen gedekt door afschriften van myn brieven rechtstreeks aan de Regeering te zenden. In een daarvan komt het verzoek voor, ter verantwoording te worden geroepen wanneer er misschien mocht worden voorgegeven dat ik iets misdaan had. Als nu de resident my aantast, kan daarop in gewone billykheid geen beslissing worden genomen zonder dat men my vooraf heeft gehoord. Dit is men zelfs een misdadiger schuldig, en daar ik niets misdaan heb…

Daar komt de post aan! riep Verbrugge.

Ja, ’t was de post! De post, die den volgenden brief meebracht van den Gouverneur-generaal van Nederlandsch Indie aan den gewezen adsistent-resident van Lebak, Havelaar.


«Kabinet.
Buitenzorg, 23 Maart 1856.
 
No 54.
 

De wijze, waarop door u is te werk gegaan, bij de ontdekking of vooronderstelling van kwade praktijken van de Hoofden in de afdeeling Lebak, en de houding daarbij door u tegenover uwen Chef, den Resident van Bantam, aangenomen, hebben in hooge mate mijne ontevredenheid verwekt.

In uwe bedoelde handelingen worden evenzeer gemist bezadigd overleg, beleid en voorzichtigheid, zoo zeer vereischt in eenen ambtenaar met uitvoering van gezag in de binnenlanden bekleed (sic) als begrippen van ondergeschiktheid aan uwen onmiddelijken superieur.

Reeds weinige dagen na de aanvaarding uwer betrekking hebt gij kunnen goedvinden, zonder voorafgaande raadpleging van (sic) den Resident, het hoofd van het Inlandsch Bestuur te Lebak te maken tot het doelwit van bezwarende onderzoekingen.