der personen die heden-ten-dage zoo goed als officieel belast schynen met de bearbeiding van dat veld, doch om niet het oog des lezers aftestooten door vreemdheid van spelling. De soep zou de kool niet waard zyn.” Zeker, wezenlyke taalkunde is heel wat anders! Toch heb ik ook hier de leelyke i-j die door sommigen als y-klank gebruikt wordt, voor goed congé gegeven. Tant pis voor de Hilaridessen die er om treuren. Dezelfde soort van lettermannen zullen waarschynlyk geen vrede hebben met m’n interpunktie. Ik met de hunne niet. Welnu, evenals — ik meen — Hildebrand ergens, geef ik hun een paar mud komma’s ten-geschenke, om die te plaatsen waar ze goedvinden, tot er de verlangde slymerigheid en hun voldoening op volgt, amen.
De heer Mr. C. Vosmaer maakt in z’n „Zaaier” de opmerking dat de Havelaar blyken draagt van nog onvolkomen beheersching der taal, en van ’t worstelen om vormen voor de veelvuldige stof. Ik stem dit volmondig toe. Ook my hinderde onder de korrektie herhaaldelyk iets gewrongens in den zinbouw, dat waarschynlyk tot de kritiek van den heer V heeft aanleiding gegeven. Naar m’n beste weten heb ik die fout in de tegenwoordige uitgaaf verbeterd.
En, alsnu terugkomende op de beschuldiging dat ik tot-nog-toe zoo weinig heb tot-stand gebracht…dit verwyt is zoo dom niet. Men wordt Doctor in de letteren door zulke wapenfeiten. Eilieve, dit heb ik dan toch bewerkt, niet waar, dat personen die bezig waren met kouvatten uit verregaande lauwerloosheid, op-eenmaal hun kalen schedel gedekt voelden met den doktershoed, alleen omdat ze de handigheid hadden gebruikt my ’n paar kwajongensachtige insolenties te zeggen? In een land waar de officieele distinkte zóó wordt te-grabbel gegooid…
Het zy zoo! Wat ik gedaan heb, heeren? Wel, ik dééd wat in den Havelaar geschreven staat. Is dit niet genoeg? Wat deedt gy?
Wat ik gedaan heb, nogeens? Ik ving, geheel alleen staande, in dreigend levensgevaar en met opoffering van allen welstand, den stryd aan tegen lieden van uwe soort, d.i. tegen het Onrecht. Gaat heen en doet desgelyks!
Dat overigens m’n streven niet bekroond werd…dat ik nog altyd het gemakkelyk te raken — en debietbelovend — mikpunt ben van de eerste de beste nulliteit die ’t ambacht van frazenmaken eenigszins meent te verstaan — al zy ’t dan ook dáármee vaak povertjes gesteld — en dat, wat meer zegt, de toestand in Indiën ellendiger is dan ooit…mag men dit my wyten? Ik deed, meen ik, wat ’n mensch in de gegeven omstandigheden doen kòn, en zeker meer dan eenig Nederlander. Het schimpen op de betrekkelyke onvruchtbaarheid van m’n pogen herinnert aan den wrevel der matrozen van Columbus in September 1492. Ook dàt gepeupel schold