Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/366

Deze pagina is gevalideerd
354

De opmerkzame lezer ziet dat de brave Droogstoppel ongelyk had in z’n verontwaardiging over dit — of ’n dergelyk — stuk. Ook had Fransen van de Putte het besluit der Regeering, waarby de heer R. v. E. verbannen werd, in alle gerustheid integraal kunnen overleggen. Sentot zegt immers niet dat dit alles zoo wezen zàl. Hy waarschuwt slechts dat het geschieden zou, indien de Hollanders voortgingen hun „hart te laten vereelten door ’t geld, en den Javaan te vertrappen.” Daar nu dit geval — vooral na de oprichting der Javaannutmaatschappy en al ’t geredekavel in de Kamer — ondenkbaar is, zal de zaak veel beter afloopen dan Sentot in ’n wanhopig oogenblik meende.

Voor wien ’t niet weet, hier de mededeeling dat de pseudoniem Sentot niet byzonder ongepast de herinnering in ’t leven roept aan den javaschen oorlog. Sentot namelyk was in zeer letterlyken zin de nom de guerre van Alibassa Prawiro Dirdjo, ’t uitstekendst legerhoofd van de „muitelingen” zooals de party van Diepo Negoro in chauvinistisch hollandsch genoemd werd, een vertalingsfout waaraan zich ook de Spanjaarden schuldig maakten jegens de Nederlanders, toen dezen zich van indelikate vreemdelingen trachtten te ontslaan. De meer of mindere juistheid van zoodanige uitdrukkingen hangt dikwyls af van geografische ligging, dagteekening, huidskleur, geloof, en behoefte aan batige saldo’s. De muiters van gister zyn dikwyls de helden en martelaren van vandaag.[1]

Wat overigens die Sentot betreft, men heeft hem na afloop van den Javaschen oorlog te vriend gehouden. Hy heeft z’n laatste levensjaren gesleten als gepensionneerde van den nederlandschen Staat, en z’n krygslieden werden by ’t ned. ind. leger ingelyfd, doch niet en corps…wat zyn goede reden had. Nog in myn tyd — die wat Indie aangaat, een aanvang nam in Januari 1839 — onderscheidden zich de uit Sentot’s Barissan (geregelde troepen) afkomstige soldaten door goed gedrag, tucht en militaire houding. Het was niet zeldzaam, by inspektien of parades, een hoofdofficier, by ’t wyzen op ’n flinken kerel, te hooren zeggen: Ienie apa lagie orangnja Sentot! „Dat is nog een man van Sentot!„

 
6) Romancen in ’t maleisch. Ik laat nu daar wat Droogstoppel kan onder de oogen gehad hebben, doch zeker is ’t dat ik den zang van Saïdjah die in deze uitgaaf voorkomt op blz. 281, oorspronkelyk in ’t maleisch geschreven heb. Waar dat stuk beland is, weet ik niet, en op dit oogenblik zie ik geen kans het in die taal te maken. Waarschynlyk ligt het in een der koffers of pakken papieren die ik na m’n vertrek van Lebak, op m’n verdrietige Odyssee hier-en-daar moest achterlaten, en waaromtrent ik den lezer verwys naar Idee 951. Ik denk dat bedoeld stuk
 

  1. De moedige Atjinezen die hun land verdedigen, heetten tegenwoordig „kwaadwilligen.”