ten-einde worden gebracht door ’n man als Daendels die aan groote wilskracht, verregaande minachting voor byzondere belangen paarde. De blyken die van z’n ruwheid worden verteld, loopen in ’t ongelooflyke. Toch zyn er in zekere gevallen menschen van die soort noodig. Ik beweer dat er ook thans behoefte is aan personen die moed en kracht hebben om op eigen verantwoordelykheid te breken met den sleur. Waarlyk, er zyn heden-ten-dage in ons Indie dingen te verrichten, waarby die postweg kinderspel is! Of de Daendels die daartoe verwacht en gewenscht wordt, zou kunnen volstaan met de eigenschappen die ’n zeventig jaar geleden aan de eischen beantwoordden, blyft te betwyfelen. Ik spreek in den tekst van „bezwaren die z’n tegenstanders in ’t Moederland hem in den weg legden.” Wat is in ònzen tyd het lot van iemand die in Indiën iets verbeteren wil? Hoe zwaar Daendels’ taak ook moge geweest zyn, hy had niet te worstelen met ’n wysneuzige Tweede Kamer en de ministerschappen die uit zoo’n Kamerregeering voortvloeien.
Wat overigens onzen „Maarschalk” aangaat — maréchal de Hollande, namelyk, want na de inlyving werd-i teruggezet tot generaal — ook ten zynen opzichte is het te betreuren dat wy Hollanders zoo schraal voorzien zyn van Mémoire-litteratuur, een fout die onze Geschiedenis dor maakt, en slechts begrypelyk voor de zoodanigen die, geen oordeel genoeg hebbende tot niet-begrypen, volkomen tevreden zyn met ongerymdheid. De levensloop van Daendels was ’n drama. Dit is optemaken uit het weinige dat officieel van hem bekend is, en uit de vele vertellingen die in de Chinesche kerk (98) omtrent hem in omloop zyn. Een goedgeschreven levensgeschiedenis van dien man zou licht werpen op ’n belangryk tydvak onzer historie van den patriottentyd af tot de restauratie toe. Op z’n armzalig knoeien by gelegenheid der inlyving van ons landje, wees ik reeds in m’n Idee 515. Wie by ’t lezen van die bydrage in ’t oog houdt dat onze „Maarschalk van Holland” een gewezen patriot was — en een van de vurigsten! — zou verbaasd staan over ’s mans verregaande karakterloosheid, indien niet zyn verbazing uitgeput ware door ’t letten op de algemeenheid van die kwaal. Ook in ’t zeer belangryk werk van den heer Van Lennep (het leven van Mr. C. v. L. en Mr. D. J. v. L.[1]) vindt men kostbare maar bedroevende bydragen tot deze waarheid.- ↑ Ziedáár Mémoires! Toch blyft het by de onmiskenbare waarde van dat werk te betreuren dat de schryver gemeend heeft…hoe zal ik me uitdrukken? Godbewaarme dat ik schandaal zou aanpryzen, maar de menschkundige lezer voelt by ’t volgen van de biografien der beide van Lennepen, dat er hier-en-daar iets moet overgeslagen zyn. Hoe dankbaar ook voor de kostbare bydragen tot de kennis der zeden van dien tyd, wordt toch het oog vermoeid van de vlekkeloosheid der twee brave Hendrikken waaraan de auteur ’t aanzyn dankt. Het gekste is dat Jakob van Lennep zelf noch „brave Hendrik” was, noch lust had er voor doortegaan. Ik gis dus dat de gapingen waarop ik doel, voldoen moesten aan den smaak en de eischen van zeker soort van Publiek, aan welke invloed Mr. Jakob v. L. zich — jammer genoeg! — nooit wist te onttrekken. Juist ’n menschenvrees van zóódanigen aard belette hem de Havelaarszaak dóórtezetten zooals aanvankelyk inderdaad z’n plan was.