Deze pagina is gevalideerd
379
verklaard. Men zou misschien hieruit mogen opmaken, dat m’n oordeel over den Generaal Michiels van algemeener toepassing is, dan ikzelf in 1842 gissen kon.
108) De later tot Gouverneur-Generaal benoemde Mr P. Merkus.
109) Jang (njang) di Pertoean: hy die heerscht. Als ik me niet vergis, is er op geheel Sumatra slechts één Hoofd dat dezen titel draagt. Toeankoe’s (myn-heer, mon-seigneur) zyn er velen. Beide benamingen zyn maleisch — de laatste sylbe van ’t woord Toeankoe komt me zelfs javaansch voor — en daar de Jang di Pertoean zeer speciaal ’t voornaamste Hoofd is in de Battahlanden, schynt die waardigheid oorspronkelyk door maleische overweldigers ingevoerd te zyn. De wortels der benamingen van autochthoone waardigheden en titels moeten altoos in de oudste taal des lande gezocht worden. Ze zyn slechts van eenigszins jonger oorsprong dan onwillekeurige geluiden die door uitwendige oorzaken aan long en keel ontsnappen, dan de velerlei benamingen voor water, dan de aanduiding van terrein-accidenten of natuurverschynselen, en dan de algemeene klanknabootsing.
110) Zie Noot 37.
111) Tout comme chez nous! De katholiek die vast en zeker gelooft dat de H. Maagd zich de moeite gaf ’n boodschap te komen brengen aan ’n hysterisch landmeisje te Lourdes, spot met den islamiet die beweert ’n visite of brief ontvangen te hebben van Mahomed. En de protestant, lachende om den katholiek die boodschappen uit den hemel krygt, voelt zich zeer gesticht door ’n preek over den Engelenzang te Bethlehem. Waarom neemt men ’t my euvel, dat ik al die soorten van domheid op één lyn stel?
112) Padries noemden wy in de wandeling de Atjinezen die toen kort tevoren de Battahlanden tot den Islam bekeerd hadden. ’t Woord zal wel Pedirees moeten beduiden, naar Pedir, een der minst onaanzienlyke staatjes van Atjin. Ook ’t woord Atjin is ’n door ’t spraakgebruik gewettigde verbastering. Van Atjeh maakten we atjehnees of atjinees, waardoor ’t grondwoord zelf in Atjin veranderde. Litterarisch purisme komt hier niet te-pas.
De blyken overigens van ’t in den tekst aangeroerd fanatismus loopen in ’t ongelooflyke. Men moet evenwel erkennen dat de invoering van den Islam — die tevens vermeerdering van zoutgebruik ten-gevolge had — grooten afbreuk heeft gedaan aan ’t menscheneten. Dat deze hebbelykheid nog in de buurt van Penjaboengan — ’t centrum van ons gezag in de Battahlanden — zou bestaan hebben tydens Ida Pfeifer die streken bezocht (1844? 1845?) houd ik voor ’n leugen. Zy knoopt aan de ontmoeting die ze te-dezer-zake beweert gehad te hebben, een anekdote vast, die den stempel der onwaar-