heid des avends tevoren zich by den adsistent-resident had aangemeld met ’n klachte. De heer Carolus had hem doen gelasten den volgenden dag op ’t bureau te komen. Maar…er werd zorg gedragen dat-i niet terugkwam! Geheel afgescheiden van Duclari’s getuigenis, was ’t Havelaar bekend dat dit de gewoonte was, en dit wist ieder in ’t Lebaksche, de Resident Brest van Kempen zoo goed als elk ander.
128) De wyze waarop Havelaar te handelen had. In de eerste plaats was hy gebonden aan eed en instruktie, twee faktoren die hem volkomen denzelfden weg aanwezen als zyn karakter en de menschelykheid. Maar…hy zou te doen krygen met den nergens beschreven „geest des gouvernements” waarvan z’n onmiddellyke chef de zeer onderdanige dienaar was. Die „geest” wilde — niet dat er Recht geschiedde, maar slechts — dat de uiterlyke toestand rustig bleef. Ieder had het oog op eigen welstand alleen, op bevordering, op pensioen. Hoeveel Javanen men om dat doel te bereiken, straffeloos moest laten uitplunderen en vermoorden, deed niet tot de zaak. Zóó de Slymeringen, zóó de van Twisten! En dit keurt de Natie goed. Wel verre van ’t Havelaar dank te wyten dat-i zich opofferde om aan dien onzedelyken toestand ’n eind te maken, gaat de onbeschaamdheid zóóver dat men thans begint hem z’n onbaatzuchtigheid aanterekenen als vergryp. Hy had — als de anderen dus? — eerst z’n tyd moeten uitdienen om pensioen te krygen! M.a.w. hy had moeten deelnemen aan de schelmery, om ten-slotte z’n onwaardig leven te eindigen als kollega van Van Twist! Hoe onbeschaamd ook deze stelling wezen moge, ze heeft de verdienste van oprechtheid, of van brutale openheid althans. Wie ze verkondigt, is voorzeker ’n slecht wezen, maar…’t deert hem niet dat men ’t weet. A la bonne heure, zeer godgeleerde doctor Van Vloten!
Minder bevalt my de huichelary van de velen die Havelaars handelwyze subliem vinden, o ja, maar geen hand uitsteken voor de zaak die hy verdedigt. Men behoorde den moed te hebben zyner gewetenloosheid.
129) Men zie hierover in de Minnebrieven: Vraagpunten aan den kontroleur, § 18.
130) Als boven, § 11.
131) Beginselen van bestuur die ten-laatste zullen zegevieren. Ik erken dat dit er tot-nog-toe weinig naar gelykt. Het sprookje dat er na 1860 in Indie zooveel zou verbeterd zyn, behandelde ik reeds op blz. 344. Wat — onder veel andere redenen — alle verbetering in den weg staat, is onze Kieswet. Het bederf in den Staat (Idee 286) dat thans allerwege erkend wordt, is niet te genezen voor we van dat immoreel en onpraktisch thorbeckiaansch vod verlost zyn. Geheel afgezien van de indische zaken, is deze waarheid ook op Nederland zelf van volle toepassing.