heid in ’t algemeen, wil ik hier over dit onderwerp niet verder uitweiden. Ik verwys naar den laatsten druk der „Specialiteiten.” (Delft, by Waltman.)
140) Sluis in-plaats van steenen brug, is werkelyk ’n eigenaardigheid in ’t amsterdamsch. Van dien aard hoort men er velen, daar zoowel als elders. De woorden, gracht en wal, byv., worden dikwyls verwisseld. Men woont op de gracht, en werpt iets in den wal. Opmerkelyk is in de laatste spreekwys het onbewust terugkeeren tot de oorspronkelyke beteekenis van ’t woord, daar wal een der zeer vele klanken is, waarmee men ’t begrip: water aanduidde. (walvisch, narwal, walrus = walros: zeepaard.) Op analogische wys veranderde het woord dyk van beteekenis, en misschien ook: dam. Zoo ook, maar in omgekeerde richting, de woorden tuin en gaarde. Gedurende den loop der eeuwen verwisselde men telkens de benamingen van ’t contenant en ’t contenu. Dat nu, om weertekeeren tot Droogstoppels amsterdamismus, ’t woord sluis oorspronkelyk niet uitsluitend de beteekenis had van waterkeering, ligt in de rede. Het is van den met zooveel nakroost gezegenden wortel kl of sl, die eerst het begrip roepen, daarna dat van sluiten en heerschap uitdrukte. Zie hierover eenige opmerkingen in den Vn bundel Ideen, waar evenwel de stof op verre na niet uitgeput is. De vruchtbaarheid der Israelieten haalt niet by den rykdom aan kroost van de klanken kl (sl) of lk (ls). Ik meen ten-slotte dat het ware woord voor sluis in den zin van waterkeering, is: zyl of ziel, doch daarvan kon ik tot-nog-toe de etymologie niet opsporen.
(1881). Zyl (zl) zal wel van denzelfden wortel stammen.