reiken. Integendeel, hy, waarlyk niet minder dan z’n vele voorgangers en opvolgers, stond altyd alle verbetering in den weg door de Natie bezig te houden met byzaken.
151) Ik meen te kunnen bewyzen dat het aantal vergiftigingen — ook in Europa — schrikbarend groot is, doch bewaar dit treurig betoog voor ’n andere plaats. Wat het in den tekst behandeld voorval aangaat, de officier van gezondheid Bensen heeft kort na ’t verschynen van den Havelaar, in de N. Rotterdamsche Courant meegedeeld dat de heer Carolus na z’n tehuiskomst van Parang-koedjang niet „weinige uren” had geleefd, maar nog — ik meen — twee dagen. Ik neem deze getuigenis van den heer Bensen, dien ik voor ’n achtenswaardig man houd, onvoorwaardelyk aan, en erken alzoo dat òf de weduwe zich vergist heeft, òf dat ik haar verkeerd had verstaan, òf dat in 1859 toen ik den Havelaar schreef, m’n geheugen my bedroog. De terechtwyzing van den heer Bensen is my te meer welkom:
- omdat hy, deze aanmerking makende op ’n zaak van ondergeschikt belang, stilzwygend de juistheid staaft van m’n opgaven omtrent de hoofdzaken in ’t algemeen.
- omdat hy, in ’n stuk dat blykbaar bestemd is de door my behandelde voorvallen aan de stipte waarheid te toetsen, niet terugkomt op ’t leverabcès in ’t byzonder.