Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/409

Deze pagina is proefgelezen

ven waren met de voorbedachte strekking den man wakker te schudden. Nederlanders, welk soort van wezens toch laat gy u opdringen als Landvoogden van Insulinde?

 
178) Dat in de buurt is. Ook hier alweder is van toepassing wat ik op blz. 198 zeide over ’t leeren kennen van den toestand eener landstreek door ’t verblyf in een nabygelegen provincie.
 
179) Die opvolger was de heer Pahud, ’n pronkjuweel alweer van onbeduidendheid, en dus ’n man naar ’t hart van de Natie die hem vyf jaar als Minister, vyf jaar ook als Gouverneur-generaal heeft kunnen gebruiken. Gelyk er in den tekst van deze uitgaaf uitdrukkelyk staat, wist ik in ’56 — wat thans m’n drie millioen landgenooten wel met my eens zullen wezen — „dat er van dien man niets te wachten viel.” Zóó is dan ook de lezing in ’t Hs. van den Havelaar. Maar òf de heer Van Lennep zelf, òf de zetter, òf deze of gene korrektor — weet ik ’t? — een van allen dan, heeft goedgevonden dien tekst te vervalschen. Men leest in vorige uitgaven: zyn opvolger — den opvolger namelyk van Van Twist — ken ik niet, en ik weet niet of er van hem iets te verwachten valt. Wat de strekking was van deze blykbaar opzettelyke verandering — ’n drukfout kan ’t niet zyn — weet ik niet, maar ze komt my oneerlyk voor.
 
180) Een Javaannutter in Friesland — ik meen te Bolsward — onthaalde z’n Publiek op de mededeeling dat: „die Havelaar beneden alles, en op ’n onaangename wys uit den dienst geraakt was.” Ik heb niet vernomen dat men den man de deur uitwierp. Welk nut het voor den Javaan heeft, dat men den man lastert die voor hem weggaf al wat-i offeren kòn, begryp ik niet. Zie daarover — in den bundel Verspreide Stukken — m’n brief aan die kostelyke maatschappy.
 
181) By ’t lezen van dezen brief aan den kontroleur gelieve men in ’t oog te houden dat-i geschreven werd aan den man die van al ’t voorgevallene te Lebak getuige, en daarin ambtelyk betrokken was geweest. Ook vooral met het oog op de mededeeling die in de laatste alinea’s voorkomt, geloof ik niet dat er bondiger bewys voor de waarheid der geheele strekking van m’n boek denkbaar is dan in dit dokument geleverd wordt.
 
182) In ’n bataviasche courant werd me verweten dat ik by den heer Brest van Kempen afstapte. Wel, ik deed dit op zyn uitdrukkelyk verzoek, en ’t was van myn kant ’n edelmoedigheid. De man vreesde voor oproer, waartoe inderdaad reden was. Reeds te Lebak had ik al m’n invloed noodig om de bevolking in rust te houden, waarop dan ook in m’n laatsten brief aan den kontroleur gedoeld wordt. Het zou ’n verkeerden in-