Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/410

Deze pagina is proefgelezen

druk hebben gemaakt, indien ik by ’t verlaten van Bantam blyk had gegeven in onmin met den Resident te zyn, wat dan ook werkelyk het geval niet was. Maar zeker zou dit wèl ’t geval geweest zyn, indien ik toen al de motieven had gekend die hem bewogen moordenaars en dieven de hand boven ’t hoofd te houden. Gelyk uit den Havelaar blykt, dacht ik slechts aan een door gewoonte verwrongen plichtbesef van de soort als ik sedert jaren overal ontmoet had. Later evenwel ontdekte ik dat het ontzien van den „geest des gouvernements” in dit byzonder geval samenhing met ’n indruk van nog lager soort, van…de allerlaagste soort! Het lust me niet, my daarover op dit oogenblik uittelaten. Misschien is de gewezen minister van kolonien Hasselman genegen den belangstellenden onderzoeker nauwkeuriger intelichten. Ook kan deze staatsdienaar — een myner voorgangers te Lebak — getuigen of ik de beschuldiging van „overdryving” in ’t schetsen van den toestand dier provincie verdien? Hy zal erkennen dat ik beneden de waarheid bleef.

183) Dit zeg ik Van Twist zelf in den „Brief aan den Gouverneur-generaal in-ruste.” Dat men hem bedrogen had, blyft waar. Maar niet gegrond bleek m’n goedige meening dat-i eerlyk man wezen zou. Een eerlyk man tracht te herstellen wat door zyn schuld bedorven werd, en nooit gaf V.T. het geringste blyk dat-i hieraan wilde meewerken. Integendeel! Juist van hèm ging de helsche wenk uit, dat men onder voorwendsel myner mooischryvery — bah! — m’n aanklacht smoren kon.

184) Dit heeft hy niet gedaan. My dunkt dat we, na vyftien jaar wachtens, myn tekst voor den juisten mogen houden.

185) Toch Specialiteit voor indische zaken! Toch Liberaal! Toch Lid van de Eerste-Kamer! Toch eere-voorzitter van Mettray! Toch „byzonder geacht” in ’t hoogzedelyk en godvruchtig Nederland! Telkens vraagt men my ’n „program” van Regeeringsvorm, en sommigen meenen zekeren grond tot ontevredenheid te hebben, omdat ik, bittere opmerkingen makende, zoodanig program tot-nog-toe niet meedeelde. Eilieve, welk ander program is in toestanden als de onze mogelyk, dan de wenk dien ik gaf in de laatste bladzyden van „Pruisen en Nederland?” Wetten en bepalingen baten niets, zoo lang men de uitvoering daarvan en het toezicht daarover, opdraagt aan schelmen. Ook hier is de leer toepasselyk die er te halen valt uit het voorval op ’n audientie by den Keizer van Rusland, dat ik aanhaalde in m’n eerste brochure over Vryen-arbeid, uitgaaf 1873, blz. 137.

186) Vgl. blzz. 345 en 346. Ook de Noot op ’t woord amokh op blz. 388. Moeten dan volstrekt de gruwelen van Cawnpore in ons lief Insulinde herhaald worden? En wat anders dan woest uitbersten zal ten-laatste den lang getrapten — en daardoor gedemoralizeerden — Javaan overblyven? Op welke