dacht had.)
Over zeker soort van geest der Franschen, een gevolg der armoede van hun taal. (Dit laat ik gelden. Geestigheid en armoede…hy kan het weten.)
Over het verband tusschen de romans van August Lafontaine en de tering. (Dit wil ik eens lezen, omdat er van dien Lafontaine boeken op zolder liggen. Maar hy zegt, dat de invloed zich eerst openbaart in het tweede geslacht. Myn grootvader las niet.)
Over de macht der Engelschen buiten Europa.
Over het Godsgericht in de middeleeuwen, en thans.
Over de rekenkunde by de Romeinen.
Over armoede aan poëzie by toonzetters.
Over pietistery, biologie en tafeldans.
Over besmettelyke ziekten.
Over den moorschen bouwtrant.
Over de kracht der vooroordeelen, blykbaar uit ziekten die door tocht veroorzaakt heeten te zyn. (Heb ik het niet gezegd, dat de lyst kurieus was?)
Over de duitsche eenheid.
Over de lengte op zee. (Ik denk dat op zee alles wel even lang zal wezen als op ’t land.)
Over de plichten van de Regeering omtrent publieke vermakelykheden.
Over de overeenstemming tusschen de schotsche en friesche talen.
Over prozodie.
Over de schoonheid der vrouwen te Nîmes en te Arles, met een onderzoek naar het stelsel van kolonisatie der Phoeniciërs.
Over landbouwkontrakten op Java.
Over het zuigvermogen van een nieuw-model pomp.
Over legitimiteit van dynastien.
Over de volksletterkunde in Javaansche rhapsoden.
Over de nieuwe wyze van reven.
Over de perkussie, toegepast op handgranaten. (Dit stuk dateert van 1847, dus van vóór Orsini.)
Over het begrip van eer.