Over de apokriefe boeken.
Over de wetten van Solon, Lykurgus, Zoroaster en Confucius.
Over de ouderlyke macht.
Over Shakespeare als geschiedschryver.
Over de slaverny in Europa. (Wat hy hiermee bedoelt, begryp ik niet. Nu, zoo is er meer!)
Over schroefwatermolens.
Over het souverein recht van gratie.
Over de chemische bestanddeelen der ceylonsche kaneel.
Over de tucht op koopvaardyschepen.
Over de opiumpacht op Java.
Over de bepalingen omtrent het verkoopen van gif.
Over het doorgraven der landengte van Suez, en de gevolgen daarvan.
Over de betaling, van landrenten in naturâ.
Over de koffikultuur te Menado. (Dit heb ik al genoemd.)
Over de scheuring van het romeinsche ryk.
Over de gemüthlichkeit der Duitschers.
Over de skandinavische Edda.
Over den plicht van Frankryk, om in den indischen Archipel zich een tegenwicht tegen Engeland te verschaffen. (Dit was in ’t fransch, ik weet niet waarom?)
Over het azyn maken.
Over de vereering van Schiller en Göthe in den duitschen middelstand.
Over de aanspraken van den mensch op geluk.
Over het recht van opstand by onderdrukking. (Dit was in ’t javaansch. Ik ben dien titel eerst later te weten gekomen.)
Over ministerieele verantwoordelykheid.
Over eenige punten in de krimineele rechtsvordering.
Over het recht van een volk, te eischen dat de opgebrachte belasting ten-zynen-behoeve worde aangewend. (Dat was weer in ’t javaansch.)
Over de dubbele A en de grieksche ETA.
Over het bestaan van een onpersoonlyken God in de harten der menschen. (Een infame leugen!)