Over den styl.
Over een konstitutie voor het Ryk INSULINDE. (Ik heb nooit van dat Ryk gehoord.)
Over het gebrek aan ephelkustiek in onze taalregels.
Over pedanterie. (Ik geloof dat dit stuk met veel kennis van zaken geschreven is.)
Over de verplichting van Europa aan de Portugezen.
Over boschgeluiden.
Over brandbaarheid van water. (Ik denk dat hy sterk water bedoelt.)
Over de melkzee. (Ik heb daarvan nooit gehoord. Het schynt iets in de nabyheid van Banda te zyn.)
Over zieners en profeten.
Over elektriciteit als beweegkracht, zonder week yzer.
Over ebbe en vloed der beschaving.
Over epidemisch bederf in staathuishoudingen.
Over bevoorrechte Handelmaatschappyen. (Hierin komt een-en-ander voor, dat ik noodig heb voor myn boek.)
Over etymologie als hulpbron by ethnologische studien.
Over de vogelnestklippen aan de javasche Zuidkust.
Over de plaats waar de dag aanvangt. (Dit begryp ik niet.)
Over persoonlyke begrippen als maatstaf der verantwoordelykheid in de zedelyke wereld. (Bespottelyk! Hy zegt dat ieder zyn eigen rechter moet wezen. Waar zou dat heen?)
Over galanterie.
Over den versbouw der Hebreën.
Over de century of inventions van den Markies van Worcester.
Over de niet-etende bevolking van het eiland Rotti by Timor. (Het moet daar goedkoop leven zyn.)
Over het menschen-eten der Battah’s, en het koppensnellen der Alfoeren.
Over het wantrouwen op de publieke zedelykheid. Hy wil, geloof ik, de slotenmakers afschaffen. Ik ben er tegen.)
Over «het recht» en «de rechten.»
Over Béranger als wysgeer. (Dit begryp ik weer niet.)
Over den afkeer der Maleiers van den Javaan.