Over de havenhoofden te Batavia, Samarang en Soerabaja.
Over bouwkunde, als uitdrukking van denkbeelden.
Over de verhouding der europesche ambtenaren tot de Regenten op Java. (Hiervan komt een-en-ander in myn boek.)
Over het wonen in kelders, te Amsterdam.
Over de kracht der dwaling.
Over de werkeloosheid van een Opperwezen, by volmaakte natuurwetten.
Over het zoutmonopolie op Java.
Over de wormen in den sagopalm. (Die worden, zegt hy, gegeten … bah!)
Over de Spreuken, den Prediker, het Hooglied, en de pantoens der Javanen.
Over het jus primi occupantis.
Over de armoede der schilderkunst.
Over de onzedelykheid van het hengelen. (Wie heeft ooit daarvan gehoord?)
Over de misdaden der Europeërs buiten Europa.
Over de wapenen der zwakkere diersoorten.
Over het jus talionis. (5)
En dit was nog niet alles! Ik vond, om van de verzen niet te spreken — er waren er in velerlei talen — een aantal bundeltjes waaraan het opschrift ontbrak, romancen in het maleisch (6) krygszangen in het javaansch, en wat niet al! Ook vond ik brieven, waarvan velen in talen die ik niet verstond. Sommigen waren aan hem geschreven, of liever het waren slechts afschriften, doch hy scheen daarmee zeker plan te hebben, want alles was door andere personen geteekend voor: gelykluidend met het oorspronkelyke. (7) Dan vond ik nog uittreksels uit dagboeken, aanteekeningen en losse gedachten…sommigen werkelyk heel los.
Ik had, zooals ik reeds zeide, eenige stukken ter-zy gelegd, omdat ze my toeschenen in myn vak te-pas te komen, en