- Dat alle onzedelykheid zou worden vermeden.
- Dat myn naam niet op den titel zou staan, omdat ik makelaar ben.
- Dat Stern een duitsche, een fransche, en een engelsche vertaling van myn boek zou mogen uitgeven, omdat—zoo beweerde hy—zulke werken beter in ’t buitenland worden begrepen dan by ons.
- (Hierop drong Stern zeer sterk aan) Dat ik Sjaalman een riem papier, een gros pennen, en een kruikjen inkt zenden zou.
Ik nam met alles genoegen, want er was groote haast by myn boek. Stern had den volgenden dag zyn eerste hoofdstuk gereed, en ziedaar, lezer, de vraag beantwoord, hoe ’t komt dat een makelaar in koffi — Last & Co, Lauriergracht N° 37 — een boek schryft, dat op een roman gelykt.
Nauwelyks echter was Stern aan zyn werk begonnen, of hy stuitte op moeielykheden. Buiten de zwarigheid om uit zooveel bouwstoffen het noodige uittezoeken en te rangschikken, kwamen er gedurig in de handschriften woorden en uitdrukkingen voor, die hy niet begreep, en die ook my vreemd waren. Het was meestal javaansch of maleisch. Ook waren hier-en-daar verkortingen aangebracht, die moeielyk te ontcyferen waren. Ik zag in, dat we Sjaalman noodig hadden, en daar ik het voor een jong mensch niet goed vind, dat hy verkeerde konnexien aanknoopt, wilde ik noch Stern noch Frits daarheen zenden. Ik nam suikergoed mee, dat overgebleven was van den laatsten krans-avend — want ik denk altyd aan alles — en ik zocht hem op. Schitterend was zyn verblyf niet, maar de gelykheid voor alle menschen, dus ook wat hun woningen aangaat, is een hersenschim. Hyzelf had dit gezegd in zyn verhandeling over de aanspraken op geluk. Bovendien, ik houd niet van menschen die altyd ontevreden zyn.
Het was in de Lange-leidsche-dwarsstraat, op een achterka-