Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/55

Deze pagina is proefgelezen

— 53 —

Haar volle boezem zwoegde,
Haar nieuwsgier oog vloog rond,
Een blos besteeg haar wangen,
Een lach, haar heuschen mond.

Zy zag de fiere Ridders,
Versierd met zijde en goud;
Zy zag hun siere rossen,
Op hun berijders stout.

Zy zag die fiere rossen,
Met Korduaan getoomd,
Bekleed met purpren dekken,
Met franjen rijk omzoomd.

Zy zag de Ridders draven
Op ’t steigerende ros,
Het moedig hoofd omwemeld
Met struis- en reigerbosch.

Zy zag hun wapens blinken,
Met kleuren groots bemaald;
Hun breede bandelieren,
Beschilderd met de naald.

Zy zag de wapenschilden,
Gedragen rij aan rij,
Door rijkgedoschte knapen
In ’t blinkend eerlivrij.

Zy zag de Baanderollen
Van Graaf en Koningskind