Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/56

Deze pagina is proefgelezen

— 54 —

In duizend bochten golven,
En zweven op den wind.

Haar oog begon te glanzen
Van schuldlooze vreugd,
En dwaalde, vol verrukking,
Door al de Ridderjeugd.

Ach, zeg my, riep zy driftig,
Van argwaan ongewis:
Wie onder al die Ridders
De graaf van Holland is.

Haar Ega hoort haar ’t vragen,
En ziet haar vorschend aan.
Haar mond verbleekt en siddert,
Haar hart begint te slaan.

Zy slaat haar oogen neder,
En hals en borst wordt rood:
Zy voelt haar kniën schudden;
Haar leden, koud als lood.

Zy wil, maar kan niet spreken,
En ziet, noch denkt, noch hoort;
Noch weet den blik te ontduiken,
Die door haar’ boezem boort!

« Zie (sprak hy, grijnzend lachend)
» In gindschen Gravenstoet,
» Op ’t wapenveld van goude
» Dien Liebaart, rood als bloed.