Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/57

Deze pagina is proefgelezen

— 55 —

» Dat is de Graaf van Holland,
» Die Ridder, zoo volmaakt!
» Beschouw hem wel ter degen,
» Want weet zijn stond genaakt. »

Zoo spreekt hy en verlaat ze,
En geeft zich naar beneên,
En Blanka glipt een parel
Langs wang en boezem heen.

De schoone wijkt van ’t venster,
En zet zich bevend neêr:
Daar is voor Blankaas oogen
Geen feest of schouwpraal meer.

Daar breekt de gouden keten,
En schiet haar in den schoot:
De steen verliest zijn’ luister,
En kondigt schrik en dood. —

In ’t midden van de Helden,
Op ’t brieschend genet,
Reed Floris blij en moedig,
Met statelijken tred.

De Schildknaap aan zijn zijde,
Droeg speer en Veldbanier,
En witgepluimde hellem
Met openstaande vizier!

Zijn helder voorhoofd glansde,
Van vreugd, van majesteit;