Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/61

Deze pagina is proefgelezen

— 59 —

» Bezweer ik u met veegen mond,
» Behoed mijn eenig kind.

» Behoed ze, breng ze, als de uwe, groot,
» En dan, verdruk ze niet;
» Maar stel den scepter in haar hand,
» Dien ik in de uwe liet! »

De Broeder deed een’ duren eed,
En zei hem alles toe.
« Zoo zeker zij mijn deel by God,
» Als ik uw wil voldoe ! » —

Helaas! de vader sluit het oog,
En Edel voert zijn’ staf.
En delft Geweten, Trouw en Eer,
By ’s broeders lijk in ’t graf.

Argine groeit in schoonte en jeugd,
En ’t Maagdlijk knopjen rijpt;
En Edel wordt eene angst gewaar,
Die in zijn boezem grijpt;

Een aantal Prinsen vraagt haar hand!
De Koning slaat hen af.
« Neen (zegt hy met een gram gelaat),
» Bewaren wy den staf! »

Het schuldloos Meisjen, niets bewust,
Wordt ijlings ingespard.
Geen toegang bleef er tot de Maagd,
Geen uitzicht op haar hart!