Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/62

Deze pagina is proefgelezen

— 60 —

De Prins der Deenen zag haar schoon,
En was ’er van geroerd;
Nu hoort hy Edels strengen last,
Met strengheid uitgevoerd.

Wat zal, wat kan der ontroerde Prins?
Haar redden of vergaan! —
Ach, dolheid van eene eerste drift!
Hier is geen redden aan.

Vergeefsch, met wapens in de hand
De wachters aangetast!
Vergeefsch, een vreemd, een gastvrij land
Met stroomen bloeds beplascht!

Vergeefsch de burchtwalpoort beloerd,
Of aangerand door ’t goud!
Geen toegang is ’er in den muur,
Die haar gevangen houdt.

Wat doet hy? — Min heeft list te baat!
Hy schudt den Kroonprins uit,
En doscht zich in eens Landmans pij,
En speelt een boerenfluit.

Hy biedt zich-zelf den slotvoogd aan,
Vermaakt hem met zijn’ toon,
En treedt als Huisknaap in zijn’ dienst,
Hy, grooten Kanoets zoon!

Thands ziet hy die zijn hart aanbidt,
Argine, van naby,