Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/65

Deze pagina is proefgelezen

— 63 —

En ziet met schaamte beide en spijt,
Zijn oogmerk en zijn hoop.

« Hoe? Ik, het bloed van Adelbrecht;
» Zoo veler Vorsten kroost;
» Vernederd tot zoo laag een Echt — »
Hier houdt zy op, en bloost!

Verdrukking had zy ondergaan,
Heur hart boog willig neêr:
Maar thands, vernederd tot dat punt,
Verhief zich hart en eer.

Vermomd in onbekend gewaad,
Begunstigd door de nacht;
Ontvliedt zy langs de wildernis
En dwang en Kerkerwacht.

De Prins verneemt haar stille vlucht,
En, met de dood in ’t hart,
Zoekt verr’ van ’t hem nu haatlijk slot
Den balsem voor zijn smart.

Zich-zelv vergetend, staat, en rang,
Geboorte, Vaderland,
En wat hem immer dierbaar was,
Doorkruist hy heide en zand.

Maar ach! waar zoekt, waar vindt hy haar,
Waar al zijn heil in rust!
Vergeefsch, door heide en zand gekruisd;
Hy kent noch heil noch lust.