Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/72

Deze pagina is proefgelezen

— 70 —

« Ach (zegt hy)! ’k ben de veldknaap niet»
» Tot wien dit kleed my maakt.
» ’k Heb me eenmaal om Argines min,
» En thands om u, verzaakt.

» Haar minde ik teêr, rampzalige ik!
» En ach! wat doe ik nu!
» Ik minde een haatster van de min,
» Nu sterve ik, maar voor u!

» ’k Ben Kuran, Prins van ’t Deensche rijk,
» En heb me aan Edels Hof
» In Vorstelijken staat getoond,
» Tot my de Liefde trof.

» Maar hoe! wat zie ik? — hoe! gy schreit!
» Wat wil die vlotte traan ? » —
zy weent, en beide staan ontroerd,
En zien zich zwijgend aan.

In ’t einde: « Neen, het is te veel
» (Dus barst zy schreiend uit)!
» Argine heeft uw hart beproefd;
» Ontfang haar als uw Bruid! »

Dus sprak ze, en valt d’ ontzetten Prins
In d’ arm, die haar omvat:
« Herken in die uw hart bemint
» Haar, die het eens aanbad »

1804.