Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/95

Deze pagina is proefgelezen

— 93 —

Voorzeker, ’t ga hoe ’t wil, ’k verbeeld me ook iets te zijn.

Dus vondt ge, ô Polyfeem, uw liefdes medecijn.

1804.



 

De Veehoeders.
HERDERSZANG.
Theocritus nagevolgd

Kom, Dafnis, hef een’ zang, eens Veemans Veldzang, aan!
Begin, en laat het Vee gerust te weide gaan,
En zogen ’t bulkend jong, terwijl de vrije stieren
Door ’t dichte Wilgenloof en in de rondte zwieren;
Of de onbevruchte vaers bespringen. Kom, begin;
Menalcas volgt u na, stel gy den veldzang in.

Dus sprak ik. Dafnis zingt: ik luister, vol verlangen;
En mijn verrukte ziel blijft aan zijn tonen hangen.


DAFNIS.


Behaaglijk is ’t gevoel des runddiers in de wei;
Behaaglijk is de klank van ’s Veemans Veldschalmei;
Behaaglijk ook mijn rang. Bij gindsche koele stroomen
Sloeg ik mijn leger op in schaâuw der beukeboomen,
Met huiden overdekt van sneeuwwit rundervee.
De gloênde middagzon, die opkoomt uit de zee,
En boom en struiken schroeit, heeft alles losgerekten,
En leger en verdek ten hemel afgesmeten!