Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/11

Deze pagina is proefgelezen

— 9 —

»» Indien ’t zijn voetstap is, waar is mijne oorlogsmacht?
»» Of zijn zy met hun Hoofd op Karuns boord geslacht?
»» Hidallan! zijt gy ’t zelf? is al mijn volk gebleven?

»» Neen, zucht de Jongling, neen! uw benden zijn in ’t leven.
»» Zy leven, en, omstraald met blinkende oorlogseer,
»» Mijn Vader! maar uw Zoon…! hy heeft zijn’ roem niet meer.
»» Daar veld en heuvel dreunt van woeste krijgsrumoeren,
»» Moet ik aan Balvaas boord een werkloos leven voeren!

»» Een werkloos leven? neen! riep Lamor woedende uit.
»» Uw Vaadren rustten nooit by ’t davrend krijgsgeluid.
»» Beschouwt gy gindsche terp van opgehoogde zoden?
»» Daar rust Garmallons lijk die nimmer heeft gevloden.
»» Komt, helden, roept zijn schim, bij ’t Vaderlijke graf!
»» Zou ik Garmallon zijn, en in mijne afkomst laf?

»» Vorst van Balva, zegt Hidallan, diep verzuchtend!
»» Wat foltert gy mijn ziel! de zoon van Lamor vluchtend!
»» Neen, waan dit nimmer. Hoor mijn onheil. Morvens Vorst
»» Voerde om Komalaas dood de wanhoop in zijn borst,
»» En weigerde uwen zoon, zijn krijgsbanier te volgen.
»» Ga, sprak hy, fel ontroerd, en tot de dood verbolgen,
»» Keer tot uw Vaderland! verga in Balvans wal,
»» Gelijk een dorrende eik, die nooit weêr groenen zal!

»» En my, hernam de Vorst, is ’t noodlot dan beschoren,
»» In de eenzaamheid van ’t dal, Hidallans tred te hooren!
»» Daar duizenden hun naam verheffen door ’t geweer,
»» Buigt hy ’t beschaamd gelaat op Balvaas oevers neêr!
»» Garmallons eedle geest, kom grijzen Lamor halen!
»» Hy is te veel op de aard : zyn oog verloor zijn stralen,