Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/12

Deze pagina is proefgelezen

— 10 —

»» Zijn ziel bezwijkt van rouw. Zijn Zoon, zijn dierbre Zoon,
»» Is van zijn’ roem beroofd, en overdekt met hoon!

»» Waar, zegt de ontroerde Held, in welke wareldhoeken,
»» Mijn Vader, zal uw Zoon naar Heldenglorie zoeken,
»» Dat hy uw droefheid zalve, uw teder hart verblij,
»» En dat zijn wederkomst uu oor behaaglijk zij?
»» Waar laat zich de oorlogsroem dan hy de wapens vinden!
»» Vergeefs vervolgde ik hem by weêrelooze hinden!
»» Ach! Lamor kan den hond niet troetlen op zijn’ schoot,
»» Die om zijn’ meester hupt by ’t scheemrend avondrood:
»» Hy kan naar berg noch krocht, naar dat noch heuvel vragen,
»» Waar zijn vergeten zoon het wildbraad op mocht jagen!
»» Het bloedig oorlogszwaard gaat hem alleen ter hart’!

»» ’k Moet sterven, ’k moet vergaan, verkwijnen in mijn smart,
»» ’k Ben als een dorrende eik, zegt Lamor, nat van tranen:
»» Zijn wortel had geen’ grond, hy zwichtte voor de orkanen!
»» Mijn afgescheiden geest zal waren om ’t gebergt’,
»» En treuren om den Zoon, die al mijn tranen vergt.
»» ô Neevlen! moge uw damp mijne oogen dan bedekken,
»» En ’t voorwerp dat my moordt, aan mijn gezicht onttrekken!
»» Mijn Zoon, ga tot mijn bal, die ’t wapentuig bewaart
»» Der Vaadren van ons huis; en haal Garmallons zwaard.
»» Hy won het in den strijd. —
                 »» De Jongling haalt den degen
»» Met d’overkostbren riem met blinkend goud doorregen.
»» De grijzaart neemt het zwaard, en rukt het uit den band,
»» En onderzoekt de punt van ’t lemmer op de hand.

»» Mijn Zoon, gelei my thands, herneemt de Grijzaart weder,
»» Naar held Garmallons graf. (Zijn boezem zuchtte teder.)