Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/16

Deze pagina is proefgelezen

— 14 —

» Wat zal, wat moet ik doen? — Naar Arduns heuvel wijken? —
» Mijn Vaadren, weekt gy ooit? — Zal Oskar u gelijken? —
» De teekens van uw arm zijn heinde en verr’ verspreid!
» Maar Oskar blaakt als gy van heldendapperheid.
» Koomt, Geesten die my hoort! beschouwt uws naneefs daden:
» ’k Mag sneuvlen, maar mijn naam zal d’uwen niet verraden! »
Daar stond hy, wortelvast, in ’t midden van den hoop!
Men streed, de vijand viel, en Oskars lemmer droop.

’t Gerucht klonk middlerwijl zijn Legermacht in de ooren.
’t Stroomt alles naar hem toe, de woede geeft hun sporen.
De Roomsche Krijgers vliên. Hy staat alleen in ’t bloed
Gelijk een rots in zee by ’t slinken van den vloed.
Nu doet de Roomsche Vorst zijn saamgedrongen benden
Met heel zijn’ruitrenstoet naar ’t bloedig slagveld wenden.
Het aardrijk schokt er van en siddert wijd in ’t rond!
De loop der beken smoort in d’omgetrapten grond!
De strijd vangt woedende aan, en beide legerspitsen
Staan ijlings als in ’t licht van duizend bliksemflitsen.
Maar zwijg, mijn zwakke harp, van Oorlogsdaden! zwijg!
Ach, nimmer zal mijn staal weêr schitren in den krijg!
Met weemoed denke ik na aan wapens en banieren,
Wen ik de zwakheid voel van mijn verslapte spieren.
Gelukkig, driewerf! hy, die in zijns levens bloem
Mocht sneuvlen in den glans van zijn’ verkregen’ roem.
Nooit zag hy ’t graf eens vriends met natbekretene oogen,
Noch voelde d’Oorlogsboog weêrspannig van zijn pogen!
Gelukkig, driewerf, gy, ô Oskar, ô mijn Zoon,
Die thands op Wolken drijft in ’t neevlig rijk der doôn!
Vaak zweeft gy over ’t veld, nog juichend van uw glorie,
Waar Karos magtige arm u de eer liet der viktorie!