Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/22

Deze pagina is proefgelezen

— 20 —

» Wiens borst van ijver gloeit voor d’ouderlijken roem;
» Doch nooit nog heeft hy ’t zwaard in d’oorlog opgeheven:
» Hem voere ik naar den krijg om op mijn spoor te streven.
» Zijn onbedreven’ arm te stieren in den slag,
» Zie daar mijn eenig doel, en wat ik nog vermag!
» ô Mag de roem diens Zoons den mijnen doen vergeten!
» Hoe zalig zal ik my in dees mijn zwakheid heeten!
» Hoe zalig, zoo de jeugd, uit eerbied voor zijn’ moed,
» My met geen’ andren naam dan van zijn’ Vader groet! »

« Ja, Vorst (hernam de Held)[1]hy zal in ’t oorlogstreffen,
» (Gy wilt het, ’k ben te vreên) zijn blinkend zwaard verheffen;
» Maar ’t zal aan Fingals zij’, en voor zijne oogen zijn.
» Mijn arm zal Mornies bloed beschermen als het mijn.
» Gy, rust in Zelmaas hal, en hoor de fixe snaren
» Der feestharp uwen lof aan dien van Fingal paren.
» Beveel het feestgezang, en stem de melody
» Dat wie er sneuvlen moog zich in zijn’ roem verblij’,
» En uw aandoenlijk hart zich aan de vreugden open’! —
» Mijn Zoon (uw legerspeer is reeds met bloed bedropen),
» Leid Gaöl in ’t gevecht, en wees zijn strijdgenoot;
» Maar wijk niet van mijn zijde, en geef u nergens bloot!
» De vijand mocht u licht omcinglen onder ’t strijden,
» En ik uw teedre jeugd ontijdig af zien snijden. »

Ik zag den Jongling in zijn waapnen. ’t Heldenvier
Blonk tintlend uit zijn oog. Zijn vriendschap werd my dier.
Mijn teêrheid vloot de zijne in onze omarming tegen.
Wy weken achter ’t bosch en toonden ons den degen.
We aanschouwden ’t blaauwend staal met kinderlijke zucht,
En proefden arm en zwaard in ’t klieven van de lucht.

  1. Fingal