Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/28

Deze pagina is proefgelezen

— 26 —

De borgen, dat uw moed u nimmer zou verraden! —
Maar sluimerde onderwijl de sabel aan uw zij’,
Gy, Fingals laatste loot, niet mijnder held dan hy?
Ik hieuw met d’oorlogskling door alles wat zich roerde.
’t Viel alles voor my neêr, wat schild of wapen voerde,
En stortte als ’t spichtig gras dat voor de zeissen valt,
Wanneer zy over ’t veld door ’t rijzig halmtjen knalt.
Maar blindlings streven wy, als knapen, onbezonnen,
Den vluchtling in den rug, zoo fel wy volgen konnen.
Het morgengraauw breekt door : de kronkling van den stroom
Verzilvert zich om ’t veld, gelijk een mantelzoom.
De vijand zamelt zich; de nachtschrik is vervlogen,
En Lathmon draagt de woede in zijn verwonderde oogen.
Hy bijt de tanden saam, en blijft beweegloos staan.
Nu slaat hy ’t holle schild en voert zijn benden aan.
Ik zag ze, van omlaag, op een der heuvlen scharen,
En kon in ’t fel gelaat de bittre spijt ontwaren.

« Beschouwt gy ’s vijands macht (dus vroeg ik Mornies spruit)?
» Zy zaamlen zich daar ginds op ’t holle krijgsgeluid.
» Wy, keeren wy te rug, met deze moedbetooning
» Te vreên, en stellen we ons ter kondschap voor den koning.
» Hy-zelf zal opstaan, en de vijand in een’ zwenk
» Verstuiven met dat heir, voor zijn’ ontzagbren wenk.
» Hy daalt de hoogtens af, ik zie hem herwaart naderen.
» Kom brengen we onzen roem aan onzer beider Vaderen!
» En lezen we in hun oog de vreugd van hun gemoed! »

« Welaan dan, wijken wy, maar op eens krijgsmans voet!
» (Hernam hy.) Dat m’ons niet den spotnaam doe bekomen
» Van Helden by de nacht, die voor het daglicht schroomen!
» Doch voer gy Gormars schild (die voor uw slagen viel)
» Den grijzaart voor het oog, en streele ’t hun de ziel!