Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/33

Deze pagina is proefgelezen

— 31 —

In ’t staven van die Wet, waar door hy heerschen mag;
Geen eigen willekeur bestier’ hem in ’t regeeren:
Gods voorschrift is slechts één voor volk en opperheeren.
Hy zij gerecht, getrouw, standvastig in zijn’ plicht:
Loon’ braafheid, zorg’ voor elk, en wake tegen de euvelen,
En wandele onbevlekt voor ’t Heilig Aangezicht,
En steune op God-alleen in leven beide en sneuvelen!




 

Onbekommerdheid.

’t Geluk bekroont, die ’t durft verachten!
Te groote voorzorg maakt bedeesd;
De ontembre moed van ’s menschen geest
Geeft beide ziel en lichaam krachten,
En ’t geen men als vermetel doemt,
Wordt na zijne uitkomst, hoogst geroemd.

En wat, wat zal een stervling duchten,
Gehard, om alles te ondergaan?
Er rukke een Afgrond op hem aan!
Hy weet van bukken noch van vluchten.
De Godsdienst, zelfgevoel, en eer,
Zijn ’t onweêrstanelijkst geweer.

Welaan! verzekerd met dit wapen,
Verbannen wy en vreeze en zorg :
Hy blijkt ons voor den uitslag borg,
Op wiens getrouwheid elk mag slapen;
En niets, dat onverwinbaar is,
Zijn we eenmaal den triomf gewis!


1804.