Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/54

Deze pagina is proefgelezen

— 52 —

Uw Hartvriend zal er steeds de zijnen meê vermengen,
Die hem de dankbre vreugd om uw geluk ontwringt.

   Geliefde Carus, zie ze vlieten!
Zoo iets, hun stomme taal verbeidt den Hoogsten eer.
   De Algoedheid doe ze aan u genieten,
    En ik voed geen begeerten meer.

   Mijn Waarde, kunt ge een denkbeeld vormen,
Een denkbeeld van volmaakt, van onbeperkt geluk;
  Dat nooit beroerd wordt door de stormen
   Van ’s warelds uiterlijken druk?

   Dit, dit geluk moet ’t uwe wezen!
Dien heilstand wenscht, dien spelt, dien zegt mijnhart u toe,
God-zelf doet me in uw ziel dien staâgen heilstand lezen:
Geen weêrspoed is in staat dat hy dien wagglen doe.

   Geen heilbenevelende dampen,
Oprijzende uit een hart, door vuige drift verpest;
   Tot wolken van ontzachbre rampen
    In ’t menschlijk brein te saam geprest:

   Geen wrevel, met den mensch geboren,
    Maar dien de oprechte dienst van God
   In ’t woelziek harte weet te smooren,
Vergalt de zoetheid ooit van uw volzalig lot.

   Neen, dierbre, lage stervelingen,
Wier hart den God miskent, die hen in ’t aanzijn riep!
   De Christen smaakt Gods zegeningen:
    Voor haar was ’t, dat hem de Almacht schiep.