Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/61

Deze pagina is proefgelezen

— 59 —

   Doch gaat, gelukkige Echtelingen,
    Waarheen u ’t blakend harte jaagt!
En, lieve Bruid, verschoon mijn aandachttergend zingen,
    Ontfang mijn’ groet voor ’t laatst als Maagd!

   Haast zult ge by de morgenstralen
   Uw voorhoofd met een’ blos zien pralen,
    Uw schuldloos gelaat nog vreemd:
   Haast zult gy u-zelf verwonderd vinden,
   Wanneer ge uw halssnoer om wilt binden,
    Om dat het u den gorgel klemt.

   Haast zult ge uw zuster, uw gespelen,
   Uw zielsverbazing mededeelen,
    Om dat m’uw stem niet meer herkent:
   Terwijl ge, als ware ’t, heldrer oogen,
   Waar van de schellen zijn getoogen,
    Op ’t gants veranderd aardrijk wendt.

   Dan voelt gy, daar ge, als half bevangen
    Van zwijmelende dronkeschap,
   Uw’ Ega aan den hals blijft hangen,
    Uw kniên wanken, stap voor stap.

   Dan zult gy met ontzetting vragen:
    Van waar die losheid van mijn’ voet?
   Wat doet my ’t hoofd zoo kwijnend dragen?
    Wat wil die gisting in mijn bloed?
   Tot, eer gy ’t weet, het licht zal dagen,
    Waar van gy ’t andwoord wachten moet.

   Dan, Bruîgom,! dan — ô Hemelweelde,
   Om Schepper onder God te zijn!