Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/9

Deze pagina is proefgelezen

— 7 —

De grijze Rijno stapt naar ’t overzeesche heir,
En zwaait de ontvlamde wiek op de opgeheven speer.
«« Kom (zingt hy) tot den strijd, gy, Hoofd de zeeberijders!
»» Held Oskar is alleen, hy daagt u uit, als strijders!
»» Vorst Fingal, verr’ van hier, vermeldt zich in zijn hal
»» Met zangrig snarenspel en vrolijk feestgeschal.
»» Zijn wijdgeduchte speer, die zoo veel roems vergaârde,
»» Staat werkloos aan zijn zij’, zijn beuklaar ligt ter aarde.
»» Kom tot den veldslag op! ’t Is Oskar die u wacht:
»» De Krijgsheld is alleen, en steunt op eigen kracht! »»
Maar Karos hield zijn heir in Karuns bocht besloten.

De nacht had nu op de aard haar duister uitgegoten:
De Bard was weêrgekeerd. Men spreidt het avondmaal,
En Kronaas heuvelgrond verstrekt voor Koningszaal.
Het schemert langs de hei’ van honderd eikenstammen,
Die, ruischende in den wind, ten hoogen hemel vlammen.
De geesten zwerven door de flikkring aan en af,
En toonen ’t vormloos lijf en weemlen om hun graf.
Men ziet Komalaas schim van schittrend licht omgeven,
Met halfbedekt gelaat door ’t neevlig duister zweven.
Hidallan schemert flaauw en met een’ sombren glans,
Als wen de omwolkte maan verduistert aan den trans.

’t Was Rijno, die alleen des Krijgsmans[1] schim ontwaarde.
«« Wat deert u (sprak de Bard)? Wat zoekt uw ziel op aarde?
»» Hidallan! hebt ge uw deel van oorlogsglorie niet,
»» En wijdde u Ossiaan geen hartontroerend lied?
»» Hoe huppelde uwe schim, hoe scheen zy ’t hoofd te nijgen,
»» Wanneer zijn harpgezang ten wolken op kwam stijgen!
»» Waartoe, ô sombre geest, dan pijnlijk omgezwierd?
»» Bevredig u, ô held, uwe uitvaart is gevierd! »»

  1. Hildallans.