Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/99

Deze pagina is proefgelezen

— 97 —

De Stroomgod hoort en maakt het kluchtig
   Met de arme spruit:
Haar voetjen zoo gezwind en vluchtig,
   Schiet wortels uit.

Heur armen, die ze in ’t bijstand vragen
   Ten hemel beurt;
Heur vlechten, in ’t geweldig jagen
   Den band ontscheurd;

Die armen, en verwaaide hairen,
   Zoo zacht, zoo blond,
Verandren zich in tak en blaâren
   Op de eigen stond.

Apol schiet toe en grijpt ze in de armen,
   Maar vat een’ stam!
Dus toont uw vader zich te erbarmen,
   Onnoozel lam!

Daar staat zy, met een schors omtoogen,
   En heet Lauwrier:
En nog wil zy geen’ gloed gedogen,
   Maar kraakt in ’t vier.

1804.