Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/100

Deze pagina is proefgelezen

— 98 —

kwikkenden Westenwind, waardoor wy leven en bloeien moeten. Weg met hem!»

De Eigenaar was niet van dit gevoelen, maar verhoogde den dijk op zijn’ akker zekerder te stellen. Nu was het een nieuw en nooitrustend geschreeuw. Niet de grasbloemen alleen, maar ook ’t graan begon met haar te roepen: « Ja, hy beneemt ons den Westenwind! ach, dat we van dien nutloozen, dien haatlijken Dijk bevrijd waren!»

De Dijk ondertussen stond vast; maar wat gebeurt er? Een hoop Mollen ondergraaft hem; het zeewater vindt een open en dringt er door heen; hy bezwijkt eindelijk en stort in, en de Oceaan streeft met lossen teugel door de opening. De akker is overstelp, in een oogwenk, geplonderd, vernield, en voor altijd bedorven, en grasbloem noch korenhalm erkennen de plaats meer waar zy stonden. Een handvol vlotgras alleen, op de baren dobberende, riep uit: « Hadden wy den Dyk slechts weêrom! »

Een voorbyvliegende Zwaluw zag en hoorde dit : « Sero sapiunt Phyrges. » riep hy uit; want Lezer, het was een bereisde vogel, die talen verstond.



 

IV.
De Diamant bij de Boeren.


In een gering Boerendorp omstreeks Arcadie had de schoone Lize een’ Diamant gevonden; een’ schoonen en zuivren Diamant van het eerste water. Waarschijnlijk was hy van den tulband eens Persischen Landvoogds gevallen, die daar doorgereis was. Lize, van haar vond opgetoogen, maakt hem vast op een eindtjen lint, en bindt het zich om den hals : en terstond is het schoone