Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/102

Deze pagina is proefgelezen

— 100 —

by het inzwelgen zich ontvallen liet; en met eene hongerige buik naar huis toog. De Vos had dit voorval vernomen: « Waarom (zie hy tegen den Hond) de fleschen niet omgeworpen; zoo hadt gy den brei voor u-alleen gehad, die zy met haar langen snavel van den vlakken disch niet had kunnen afslorpen ? » — « Niets ware my lichter geweest (hernam de ander), want zy stonden zeer wankelbaar; doch ik wilde liever verhongeren, dan zelfs een halve weldaad of ’t geen er den schin van kon hebben, met ondank beandwoorden. »



 

VI.
De jonge Hond.


De Wolf leefde in overvloed in een veroverde schapenstal, omringd van een hoop doodgebeten lammeren. Een jonge Hond, die met zijn gezin door een Tijger verdreven was, kwam tot hem « Help my mijn goed herwinnen, (zei hy), en ik zal u het uwe helpen beschermen. » — « Gy belooft my zeer weinig (andwoordde de Wolf), want wat is het mijne van ’t geen ik bezit? maar ga heen, volg mijn voorbeeld, en heeft men u ’t uwe genomen, val gy op de zwakkeren aan en vertroost u. » — Wat deed de Hond, vraagt men my? Hy rukte een paar zuiglammeren die verstrooit door de hei liepen, van hunne moeder. — Dit kan niet zijn, zegt ge my, Lezers! maar — de Hond had een Wolvin tot moeder gehad, en dus wordt de zaak begrijpbaar.