Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/105

Deze pagina is proefgelezen

— 103 —

verplicht te zwijgen. Zy vestigden zich dus in de Schaapskooi, en plantten zich voort, intusschen in ’t heimlijk hun rol spelende. Eindelijk wierpen zy hun masker af; de heerde was van verslindende wolven vervuld, die de honden en lammern dood beten; en de Herders, onmachtig hen te verdrijven of tegen te staan, lieten hun vee tot een prooi. — « Vereenigen we ons oogenbliklijk (riep er een tot zijn Vennoots) en wy zullen ze uitdelgen! » maar niemand had moed om een’ stok te vatten. De wolven hielden de Herders omringd, en schreven hyn willig of onwillig de wet voor. — En wat werd van de kudde? — zy veranderde ongevoelig in een Wolvennest, waar de menschlijkheid den onnoosle voor waarschouwt, en den verstrikte vergeefs uit te rug roept.



 

X.
Het getuigenis van een' Herdershond.


De oude en trouwe Lycisca was gestorven, en Dameet had by zijne Schaapkooi een’ Wachthond noodig. Om een zekere keus te doen, besloot hy de getuigenissen te raadplegen. — « ô Neem den grimmigen Lycus niet, (schreeuwden de Wolven)! dat ’s een doorslechte hond. Immer ontrust hy de gantsche streek met zijn hol geblaf. Hy verstoort ieders nachtrust, en bijt steeds naar al wat hem nadert, of slechts onder de reuk der schapen koomt. Geen nacht, dat zijn kudde den slaap geniet! ook is hy alomme gehaat en met den nek aangezien. — En dan, zijne eerlijkheid! » — «Ik heb hem gisteren nog den muil vol bloed gezien (riep een die zijn tanden met moeite ontsnapt was) : gewis hy steelt heimelijk. » — « Ik zag hem zelfs met een lam,