Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/106

Deze pagina is proefgelezen

— 104 —

half doodgebeten, de hei oversnellen, het deerde my (riep een ander, wien dat lam door den trouwen wachter uit de kaken ontscheurd was)! Neen, gewis, Lycus is niet eerlijk! »

« Maar de stille Procyon dan ? » — « ô Dat ’s een goed, vriendelijk beest, dat nooit blaft en nooit bijt, en met niemand geschil heeft. Neem Procyon, Herder, dat ’s een parel der honden! »

De grijze Melibee, die dit hoorde, sloeg Dameet op den schouder. «« Geen slechter teeken voor Herder of Hond (zei hy) dan wanneer de Wolven ze prijzen. »»

Conf. Jus Canon. Dist. 83. c. 6.



 

XI.
De Paauw met zijn Vrienden.


De roofzuchtige Havik wilde den Prinselijken Paauw van zes zijner vederen berooven, de schoonste en blinkendste uit zijnen staart. De Paauw riep zijn vrienden te hulp, men bood den roofvogel weêrstand, en de Havik werd afgeslagen. — De Paauw was thands behouden, maar elk zijner helpers begeerde eenige veren tot loon. — « Ik heb er zoo veel van de mijnen by laten zitten (schreeuwde de een!) — Ik heb er den vijand zoo vele ontplukt (riep de ander)! Met recht wacht ik een belooning, die my onderscheidt. » De Paauw deelde eenige zijner vederen om, maar men eischte meer, en welhaast was hy van zijn Vrienden kaler geplukt, dan de Havik hem ooit zou gemaakt hebben. — Dus uitgeschut en van hartzeer en koude bezwijkend, week hy in den stal naar een mesthoop en verborg zich. « Ach