Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/17

Deze pagina is proefgelezen

— 15 —

» Was u de Zuidenwind in ’t spannend zeil gevallen?
» Wy streden, overstelpt van ’s Vijands duizendtallen;
» En gy, gy hieldt u verr’van dit rampzalig strand! —
» Dat niemand dit verhale in Morvens boschrijk land!
» Ach! Fingal zou met ons, zijn deerlijk lot beweenen,
» En—heel zijne Oorlogsschaar zich met hunn’ Vorst vereenen! »

Naby aan ’t dof gebruisch van Legoos golvend meir
Wordt ’s Konings graf gesticht met ijdle krijgsmans eer.
De trouwe Luath ligt aan ’s meesters voet begraven.
Der Barden lijkzang scheen ’t gestarnt’ voorby te draven.

Gezegend zy uw ziel, ô Zemoos dappre Zoon!
Groot waart ge in ’t Oorlogsveld, en aller Helden kroon.
Uw kracht was als een stroom, door geen geweld te teugelen;
Uw vlugheid, als de spoed van wapprende Arendsvleugelen.
De dood zweefde op uw spoor door ’s Vijands drommen heen,
En ’t krijgslot was beslist, waar Erins held verscheen.
Gezegend zij uw ziel, ô Hoofd van Dunkais kusten!
ô Moge uw eedle geest in zachte kalmte rusten!

Gy vielt, ô wakkre Vorst, door ’t staal der Helden niet.
Geen speer, waar langs het bloed van Erius koning vliet!
Een wreede, een vloekbre schicht, ten heirboge afgesprongen,
Heeft als een bliksem, zich in ’t edel hart gedrongen;
Onzichtbaar, als de schicht, die uit den pestdamp treft:
Van hem, wiens hand ze ontvloog, van ieder, onbeseft.
Gezegend zij uw ziel, ô Hoofd van Turaas wallen,
Gy, onverwinbre Held, verraderlijk gevallen!

De Hal van Kormak is verlaten. Kormak treurt,
Wanhopig dat hem ’t lot heeft van uw zij’ gescheurd.