Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/74

Deze pagina is proefgelezen

— 72 —

Leert van my, mijn dierbre spruiten,
Wat belangloos weldoen heet;
Wat, standvastig trouw te houden
Aan zijn’ eens gezworen Eed.
Wat, bezitting, rust, en leven
Te offren aan zoo duur een’ plicht;
En, getrouw of God te staren
Met onafgekeerd gezicht.
En, wanneer ge, na mijn sneven,
Op mijn grafgesteente weent,
Vraagt dan, of uw eigen harte
Met dien Vader zich vereent?
En, wanneer het dan vrijmoedig
Op die vraag zich heeft geuit,
(Immers zal het niet ontzetten,
Niet vertragen in ’t besluit!)
Neemt wat hy u na kon laten,
De eerbied, die de deugd omzweeft,
’s Hemels onwaardeerbren zegen,
Die op ’s braven Nakroost kleeft;
Met zijn Les en Voorbeeld tevens
Op zijn distelrijke baan,
In de plaats van goud en schatten,
Als een heilig erfgoed aan!
En, ô Weêrhelft van my-zelven,
Lieve lot en leedgenoot!
Leef (behage ’t God!) gelukkig,
Met de panden van uw’ schoot!
Leer hun, lijden, leer hun, dulden,
Wat Gods Wijsheid schenkt of draagt;
En den grooten dag verwachten
Dien zijn Goedheid nog vertraagt!