Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/78

Deze pagina is proefgelezen

— 76 —

   Neen, mag ik op ’t volvrolijk heden,
In ’t midden van uw kroost, uw dierbaar huisgezin,
   Uw’ feestdisch, eedle Vrouw, bekleeden,
Ik juich hun blijdschap toe, mijn boezem deelt er in.

Ja, heuchlijk ook voor my is ’t dierbaar licht verrezen,
Dat u aan de aarde schonk voor vrienden, kroost, en bloed;
  En eindloos moet het zalig wezen
   Voor die het aan uw zij’ begroet!

Voor my, die teêr aan u door ’t dankbaar hart verbonden,
Die op uw godheên, op uw dierbre vriendschap boog,
In d’arm van uw Gezin een deel heb weêrgevonden,
   Van ’t geen my ’t wreevle lot onttoog!

   Laat andren vrij den Jaardag vieren
Van Helden, door wier vuist de ontvolkte wareld zucht!
   We eerbiedigen hun krijgslauwrieren,
Maar eeren ’t moederhart voor zege en krijgsgerucht.

   Laat Koningen met scepters pralen,
Wy buigen, als ’t betaamt, voor hunn’ gerechten staf:
   Maar kan er iets op de aarde halen
By ’t hellicht, ’t geen aan de aard een vruchtbre moeder gaf?

   o! Zouden wy dien staat niet eeren,
Dien God verheerlijkt heeft voor al wat heerlijk is!
   Den naam van Moeder niet waardeeren,
Geheiligd boven al door Gods beloftnis?

   Geheiligd, ja, door Jezus lippen,
Toen, wen zijn zuivre mond hem lispelde als een kind;