Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/80

Deze pagina is proefgelezen

— 78 —

Zy trede uit ’s Hemels throon den heeten wenschen tegen,
Op Moeder en op kroost gelijklijk uitgebreid!

   Zie zoo veel harten dankbaar zwoegen
Van ’t tederste gevoel, van dankbaarheid, van ’t bloed!
En mag de vriendschap zich by de ouderliefde voegen,
Zie ’t mijne dat gy kent! ô Zegen en behoed!

1799.



 

Oldenbarneveld.[1]

Die staat zie toe, dat hij niet valle!

RESOL. VAN HOLLAND, 13 May 1619.
De ervaren Grijzaart, die op Staatkunsts glibbrig pad
Van jongs met vasten voet en zonder wanklen trad,
Dacht met zijn kortziende oog in ’t Godsgeheim te dringen,
En zwoer Gods vrijkeur af voor dien der stervelingen.
De Godheid zwijgt en duldt. Hy — maakt zijn eigen lot,
Nu, niet voor ’t kwaad bestemd, noch in zijn’ wil gebonden.
Wat was ’t? Zijn deugd werd krank, zijn wijsheid waan bevonden,
Hy viel — en liet zijn hoofd strafschuldig op ’t schavot.

1788.


  1. Men zie wat ik gezegd hebbe in het Buitenleven, AANTEEK. blaz. 4. Men kan een groot en achtenswaardig man zijn en zich niet te min strafbaar misgrijpen.